Immanentievormen

We zijn op onze speurtocht naar de schat al een heel eind gekomen: we hebben ontdekt dat er vaste grond en een begaanbare weg is in het landschap van de absolute rede, en dat die weg zich splitst in een weg naar het solipsisme en een weg naar het transcendentisme. Die laatste weg brengt ons direct bij het bestaan van God (weet je nog, die hoofdletterconventie?).

Maar wat voor God is dat dan? Een goede God, hebben we gezien, maar betekent dat dat de door hem geschapen wereld ook goed is? En wat gebeurt er als wij iets anders willen dan God — of kan dat niet?

Er zijn drie vragen omtrent het kwaad.

  1. Hoe valt het kwaad te rijmen met een goede God?
  2. Hoe verhouden onze willen zich met die van God?
  3. Hoe kan God goed voor ons zijn als wij strafwaardig zijn?

Hier komen de opties qua vrije wil. Is er maar één vrije wil, die van God? Of zijn er meer, maar heeft Gods wil voorrang? In beide gevallen is God verantwoordelijk voor het kwaad. Of zijn er verschillende willen met beperkte invloed? Of willen al die willen hetzelfde? Dat laatste geval is de hemel.

Vervolgens komt de vraag: hoe gaat God om met onze strafwaardigheid?

((Het bovenstaande moet abstracter herschreven worden; voor de vraagstelling is het onderscheid tussen God en anderen niet van belang. De vraag is: welke mogelijkheden zijn er voor één of meer willen in een gemeenschappelijke wereld?))