Quantum­wil

Tegenwerping (Wilsvrijheid door quantumeffecten):
De quantenmechanica opent de mogelijkheid van een vrije wil. Quantumdeeltjes gedragen zich onvoorspelbaar, en dat zou een heel klein brokje eigen wil kunnen zijn. Bouw een voldoend subtiele machine, en al die brokjes wil verenigen zich tot een wezen met een eigen, volwassen wil, bijbehorende verantwoordelijkheid, en wie weet ook alle qualia (als deeltjes een beetje wil hebben, waarom dan niet ook een beetje beleving, nietwaar?).
Het panthelisme leert dat alles een wil heeft. Een natuurkundig model van dit laatste zou kunnen worden gevonden in de draaggolf in David Bohms model van de quantentheorie. Deze draaggolf grijpt slechts aan op het ene deeltje waarmee zij verbonden is, en stuurt dat, in „vrije wil”. Op gelijke wijze zou onze geest de draaggolf van ons lichaam kunnen zijn. Normaliter werken al die willen onafhankelijk van elkaar, en leiden tot een statistisch voorspelbaar systeem (zoals de sociologie allerlei zaken over ons als groep kan voorspellen), maar in ons brein werken ze samen, of misschien wordt één van die willen uitvergroot, zoals een quantumeffect uitvergroot kan worden.
Antwoord:
Het panthelisme staat wat sterker dan het panpsychisme: het is duidelijk dat vrijwillig gedrag er van de buitenkant altijd uit zal zien als een mengeling van voorspelbaarheid en onvoorspelbaarheid, en de overtuiging dat onvoorspelbaarheid ten diepste vaak willekeur — de keuze van een vrije wil — is, is oud.
Medisch-psychologische experimenten hebben laten zien dat er bij mensen met gescheiden hersenhelften inderdaad ook gescheiden willen in die helften kunnen bestaan. Dit roept wel het probleem van de identiteit op.

Er is een quantale versie van het panthelisme: quantale onzekerheid is een uiting van wilsvrijheid. In onze breinen zou die bewuste, vrije wil grip op ons lichaam hebben. Omgekeerd hebben John Horton Conway en Simon Kochen in hun artikel The Strong Free Will Theorem bewezen dat bij het bestaan van immanente wilsvrijheid in waarnemers een gelijke vorm van wilsvrijheid in waargenomen deeltjes moet bestaan. Met andere woorden: als we aannemen dat immanente menselijke wilsvrijheid bestaat moeten we die vrijheid ook in elementaire deeltjes aanvaarden.

Daarmee is die wil natuurlijk niet verklaard, enkel herkend in een grotere klasse entiteiten.