De transcendentie­limiet

Een transcendent wereldbeeld bevat een limietovergang tussen twee bestaansniveaus, twee werelden: naast de door ons deels ervaren immanente werkelijkheid is er een feitelijk oneindige „boven­wereld”, en het wereldbeeld poogt iets te zeggen over dit feitelijk oneindige — op zijn minst dat het bestaat. Hoe is zoiets mogelijk?

Om dit te begrijpen is het nodig het verschil te kennen tussen ontiek en economiek.

((Te doen.))

Dit samenvoegen met God. Ontologische bewijzen horen in de economiek; het bewijs uit contingentie hoort in ontiek. De viae analogica et negativa horen ook in de ontiek.

Van de Drieëenheid is de „drie” economisch — ontisch zijn het wellicht drie modaliteiten, maar economisch gezien zijn de drie Personen reëel, en werkelijk verschillend — en de „één” wellicht ontisch. „Wellicht”, want of getallen ontisch überhaupt betekenis hebben is onzeker.

Hoe verhoudt dit onderscheid zich tot Johannes Duns Scotus' onderscheid tussen ad intra en ad extra?

((Te doen.))

Dat God enkel economisch kenbaar is leidde Mozes Maimonides af uit Exodus 33:13. Nieuwtestamentisch zou het kunnen worden gelezen in verzen als Johannes 1:18 en Johannes 14:9.