Immanentie
Is dan al onze kennis voorkennis? Neen, natuurlijk niet: heel wat kennis is nakennisꜛ, opgedaan door — met die voorkennis in ons hoofd — naar de wereld te kijken en zaken waar te nemen. Het is duidelijk dat we hier nooit alle kennis die we door waarnemen opdoen kunnen bespreken; we zullen ons beperken tot een paar frappante zaken die bijzondere eisen stellen aan een aanvaardbare levensovertuiging.
In het bijzonder de botsing tussen voor- en nakennis kan interessante aanwijzingen opleveren omtrent aanvaardbare en verwerpelijke (in de oorspronkelijke betekenis van „verworpen moetende worden”) wereldbeelden.
- Tijd
- De tijd moet een begin hebben gehad. In een niet-deterministische wereld hangt het heden af van alle eerder genomen vrije beslissingen, en daarmee is ook een oneindig-verleden-in-de-limiet problematisch (tenzij vóór een bepaald tijdstip geen vrije beslissingen bestaan — bij voorbeeld doordat er geen quantumeffecten zijn).
- God
- Veel mensen hebben religieuze ervaringen.
- Tegenwerping (Godservaring neurologischꜛ):
- Migraine, of een epileptische aanval, roept vaak ervaringen op die buiten de beleving van de momentane werkelijkheid liggen. Godservaringenꜛ zouden dergelijke verschijnselen als bron kunnen hebben.
- Antwoord:
- Daar zijn zeker drie antwoorden op mogelijk.
- Inderdaad hebben veel als religieus bestempelde ervaringen een psychologische of neurologische grond. Migraine en epilepsie vallen daar echter juist niet onder: W.Penfieldꜛ en P.Perotꜛ hebben in hun zeer leesbare The brain's record of visual and auditory experience: a final summary and discussionꜛ (Brainꜛ 86 (1963) pp.595-696) laten zien dat de door dergelijke aandoeningen opgeroepen belevingen altijd getrouwe herinneringen zijn.
- William Jamesꜛ heeft overtuigend betoogd, en Oliver Sacksꜛ is het daarmee eens, dat de fysiologische oorzaak van een beleving op zich niets zegt over de waarheid ervan.
- Er zijn talloze religieuze ervaringen die niet met een diepere waarheid overeenkomen. Veel ervaringen spreken elkaar ook tegen.
((Te doen.))
Wie gelooft in rede, andere geesten, morele waarden, en zo voort, gelooft al in zaken die de natuurwetenschap nooit zal kunnen ontdekken. Voor zo iemand is het argument dat God niet bestaat omdat Hij anders wel in het laboratorium ontdekt zou zijn niet beschikbaar.
Zede: waarom moeten wij, als wij één wezen uit een brandend huis kunnen redden, de zuigeling kiezen en niet de hond? Wat als de zuigeling achterlijk is, en nooit zo intelligent zal kunnen worden als de hond? Is dit enkel speciïsmeꜛ? Moet dit gemeten worden in termen van morele waarde — van de beoogde eindtoestand (en zo ja, speelt intelligentie een rol bij die maatstaf) of van de daad — of beschouwd worden in termen van zedelijke absoluta (wie een kind kan redden moet dat doen), of nog anders?