Tegenwerpingen
((Te doen.))
De deïstische positie staat haaks op verschillende van de eisen waaraan een aanvaardbaar wereldbeeld dient te voldoen. Zo is een deïstische God niet goed: ofwel Hij straft allen, en is daarmee niet liefdevol, ofwel hij straft niet allen, en is daarmee niet rechtvaardig. Zie de opties.
Als er geen leven na de dood is, is Hij duidelijk niet rechtvaardig — vele onrechtvaardigen hebben een heerlijk leven, terwijl vele rechtvaardigeren een leven vol misère en lijden leiden —, maar als er wel een leven na de dood is is Hij niet liefdevol, want Hij biedt geen heilsweg aan.
((Te doen.))
De klokwereldversieꜛ van het deïsme maakt God verantwoordelijk voor alles wat er gebeurt — tenzij op een transcendent-compatibele wijze creaturen inbreng hebben gehad. Daar de tijd creatuurlijk is valt in dat geval het verschil tussen deïsme en theïsme weg — ook God zou op gelijke wijze invloed op latere momenten kunnen uitoefenen. Deïsme zou dan het de situatie zijn waarin al Gods invloed zich zou uiten op het scheppingsmoment, hoewel de anderen ook invloed op latere momenten hebben uitgeoefend.
Voor de deïst is er geen eenvoudig antwoord op de vraag naar het kwaad. Hooguit zou er een noodzakelijk proces kunnen zijn dat alles weer ten goede keert. Maar wat zou het nut van zo'n proces zijn, als er geen transcendente eschatologische gebeurtenis is? Misschien gaat wie geleden heeft naar de hemel, maar die hemel is causaal niet met de schepping verbonden.
- Tegenwerping (Wonderen ontbrekenꜛ):
- Als er een persoonlijke God was was zouden wonderen algemeen zijn. Het ontbreken van wonderen maakt het deïsme of naturalismeꜛ redelijk.
- Antwoord:
- Wonderen moeten zeldzaam zijn willen mensen kunnen leren — feitelijk is de schaarsheid van wonderen een anthropisch vereiste. In het bijzonder voor zedelijk gedrag is de zeldzaamheid van wonderen belangrijk. Als het innemen van vergif regelmatig heilzaam is, kan de mens niet leren of het vergiftigen van mensen slecht is.
- Dit feit wordt Bijbels benadrukt door Jezus' gebruik van natuurgelijkenissen: „Kijk, de dingen gaan altijd zó!”.
((Te doen.))
((Ergens behandelen.)) Inductie is het enige argument tegen wonderen — maar inductie over situatie A levert geen kennis over situatie B, dus de in gewone gevallen gevonden regelmaat zegt niets over wat in wondergevallen waarschijnlijk is. De enige inductie is het in de tijd niet aantreffen van een wonder. Maar een mier die langs het lint op een cadeautje loopt mag uit de regelmaat van dat lint niet tot de afwezigheid van een strik besluiten — die strik is nou juist het doel van dat hele lint. Evenzo mag de kip die dagelijks gevoerd en beschermd wordt niet concluderen dat zij met Kerst niet opgegeten zal worden — al dat voeren en beschermen heeft dat opeten nou juist als doel.
- Tegenwerping (Wonderen onaantoonbaarꜛ):
- Iets is een wonder als het niet door natuurwetten verklaarbaar is — maar we kunnen nooit aantonen dat een nog te ontdekken natuurwet het verschijnsel niet kan verklaren.
- Antwoord:
- Allereerst: dat is een heel specifieke definitie van „wonder”, en niet noodzakelijk de juiste. Maar het argument valt ook om te keren: voor ieder verschijnsel wordt er misschien ooit een natuurwet gevonden die aantoont dat dat verschijnsel toch niet op natuurlijke wijze kon optreden. Mogen we daarom aan de huidige natuurwetten het verklarend vermogen ontzeggen? Misschien is alles wel een wonder! (En dat is een heel houdbare hypothese.)
- Tegenwerping (Wonderen onweetbaarꜛ):
- Geschiedkundigenꜛ kunnen slechts uit analogie redeneren: elders zou vondst X op gebeurtenis Y wijzen, dus in de door mij onderzochte situatie wijst mijn vondst X ook op gebeurtenis Y. Deze overmaat aan pijlpunten wijst op een veldslag hier.
- Dit is een beroep op het uniformiteitsbeginsel — maar wonderen breken dit principe nu juist, en kunnen dus niet historisch aangetoond worden.
- Antwoord:
- Inderdaad steunt historisch onderzoek sterk op het uniformiteitsprincipe, maar (als het goed is) nu juist niet op dit punt! De betrouwbaarheid van getuigenissen kan worden vastgesteld volgens uniformiteit (dus getuigenissen die op punt A overeenkomen maar elders door verschillen hun onafhankelijkheid tonen versterken elkaar), maar als expliciet non-uniformiteit geclaimd wordt mag dat niet op basis van het uniformiteitsprincipe verworpen worden.
- Historici zullen analogie gebruiken om claims over menselijk gedrag te evalueren, maar voor gedrag van een transcendente God is slechts ander gedrag van diezelfde God als analogie beschikbaar.
- Iedere individuele gebeurtenis is uniek, wijkt van analoge gebeurtenissen af op bepaalde punten. Een goed historicusꜛ zal precies op die punten geen uniformiteit eisen, en de analogie op een hoger niveau zoeken. Wezens kunnen hun identiteit commumiceren door iets unieks te doen, iets wat enkel zij kunnen. Een wachtwoord intypen, een geur achterlaten, ‥ Wie claimt wereldkampioen gewichtheffen te zijn kan dat bewijzen door een gewicht te heffen dat niemand anders kan heffen — en God kan tonen wie hij is door een wonder doen. Hier zien we een eenvoudig voorbeeld van zo'n hogere analogie, die uniformiteit in uniciteitꜛ, of op zijn minst sterke disuniformiteitꜛ, vindt. Het relevante begrip hier is plausibiliteitꜛ: is het plausibel dat er gisteren exact 364.482 regendruppels op mijn zolderraam vielen, dat ik als enige dat wachtwoord weet, of dat God een opstanding als bewijs gebruikt?
- Zonder die niveauwisselingꜛ zou ieder getuigenis dat ik een wachtwoord juist intypte ongeloofwaardig zijn, omdat de waarschijnlijkheid (bij een sterk wachtwoord) zo laag was, veel lager dan de waarschijnlijkheid van liegende getuigen. De juiste vraag is: is uniciteit a priori waarschijnlijk, en zijn deze specifieke getuigen met grotere waarschijnlijkheid leugenaars?
- Historici zullen analogie gebruiken om claims over menselijk gedrag te evalueren, maar voor gedrag van een transcendente God is slechts ander gedrag van diezelfde God als analogie beschikbaar.
Het is belangrijk onderscheid te blijven maken tussen het waargenomen fenomeen en het wonder. Het Hindoe-melkwonder van 2005 was in veel gevallen waarschijnlijk een reëel fenomeen — maar geen wonder.
Zie ook de sciëntistische antibovennatuurlijke definities, die soms als argument tegen wonderen worden gebruikt.