Andere geesten en communicatie

Verwant aan het probleem van de intersubjectiviteit zijn problemen als deze: op welke grond neem ik aan dat een ander een geest heeft? Mijn wereldbeeld is eenvoudiger als ik mijzelf als enige geest zie (een wortel), met enkel een mechanische wereld waarin ik leef. Anderen zijn gevoelloze robots, en er bestaat geen ethische regel die verbiedt hen te beschadigen.

En al bezit ik een overtuiging van het bestaan van andere geesten, op welke grond zou ik die overtuiging vertrouwen, en niet zien als slechts een toevallige eigenaardigheid in mijn opmaak — met andere woorden: waarom zou ik aannemen dat die overtuiging overeenkomt met een werkelijkheid (het transcendent argument)? Als ik in het donkere bos bang ben voor geesten weet ik ook dat die overtuiging ongegrond is.

Een ander probleem behelst het bestaan van wederzijds begrip. Wil de ander hetzelfde bedoelen als ik, dan moet en wij aan dezelfde zaken kunnen refereren. Maar dan kan die referentie niet zijn aan het phaneron, maar moet ze het noumenon betreffen — wij delen immers niet in elkaars phaneron. Het noumenon is echter onkenbaar, en dus is het onmogelijk de ander te begrijpen.

((Toevoegen: hier speelt het dilemma. Bespreek de poging voorkennis van gelijkaardigheid te gronden in ervaren fysieke gelijkaardigheid — die gelijkaardigheid zou tot begrip kunnen leiden.))