Contingentie

De essentiële contingentie is die van het primaire bestaan: waarom ben ik ik? Tertiair valt deze contingentie niet te beschrijven, daar ieder ander ook bestaat, en de eigenheid van „ik” niet tertiair te vangen valt.

Alle andere vormen van contingentie kunnen gereduceerd worden tot die essentiële, door de hypothese aan te hangen dat alles wat mogelijk is ook werkelijk is. Wij zien dit ook met enige regelmaat gebeuren.

Door deze stap bestaat er geen tertiaire contingentie meer — de wereld is noodzakelijk zoals zij is, want als ze anders had kunnen zijn betekent dat dat niet alle mogelijkheden werkelijk zijn. Dit heeft twee belangrijke consequenties:

  1. Tertiair gezien heeft, gegeven de hypothese, de werkelijkheid informatieïnhoud nul.
  2. Contingentie bestaat uit twee delen:
    1. De primaire contingentie: waarom bevind ik me nu juist in dit heelal, in deze omstandigheden. De te verklaren contingentie bestaat dan uit wat Max Tegmark „mijn adres” noemt: de informatie die beschrijft wie binnen de werkelijkheid overeenkomt met „mij nu hier”.
    2. De contingentie van het feit dat alle mogelijkheden werkelijk zijn. Er is geen tegenspraak in een model van onbestaan (het feit dat binnen dat model dat model zelf niet zou bestaan is niet zelfstrijdig, daar we niet claimen dat het model de werkelijkheid beschrijft), dus het feit dat er wel iets — en zelfs alles — bestaat behoeft verklaring. Daarmee zijn zelfs logica en wiskunde slechts noodzakelijk binnen de niet-lege werkelijkheid. Dit verwijst naar Gods absolute contingentie — en dus almacht.

Gottlob Wilhelm Leibniz' cosmologische godsbewijs gaat als volgt. Hetzij door reducering tot één „adres”, hetzij door het nemen van de conjunctie over alle contingente feiten, het is mogelijk één logische formule te krijgen die alle contingentie omvat. Het beginsel van toereikende grond stelt dat deze formule een grond heeft. Die grond kan niet contingent zijn — dan zou ze deel van de formule zijn, en contingente zaken kunnen zichzelf niet als grond hebben — en moet dus noodzakelijk zijn.

((Te doen.))

Misschien ook Tegmarks bewustzijnshypothese hier behandelen, want voor hem is bewustzijn noodzakelijk gegeven bepaalde constructies, en dus is de expressie ervan ook noodzakelijk in werelden waarin zowel de structuren die bewustzijn zouden inhouden als vrije expressie bestaan — en dat betekent dat wiskundig aantoonbaar moet zijn dat alle systemen met die twee ook de expressie van bewustzijn kennen.

Tegmark eist dat de beschrijving van een wiskundige structuur berekenbaar is — maar die notie veronderstelt onze eindigheid en ons soort tijd al. (Dit lijkt op de wijze waarop inflatie onze ééndimensionale tijd vooronderstelt, maar universa met grotere aantallen tijdsdimensies kan produceren.)

Ergens doen — de afbakening van het beginsel van toereikende grond:

„Dingen ontstaan niet zomaar”
Dit is juist: ex nihilo nihil fit.
„Dingen ontstaan niet zomaar in onze wereld”
Dit is een weerlegbaar ervaringsverschijnsel — en op quantumniveau zijn er ook tegenvoorbeelden.
„Dingen bestaan niet zomaar in onze wereld”
Dit is de basis voor natuurwetenschap.
„Dingen bestaan niet zomaar”
Dit is minder duidelijk: dingen kunnen bestaan zonder relatie met onze wereld; dit zouden dan geesten zijn die vrij bestaan.