Het cartesiaans ontologisch godsbewijs

René Descartes heeft een aantal ontologische godsbewijzen geconstrueerd.

1
„Ik vind in mijzelf de idee van een perfect wezen — God. Waar komt die idee vandaan? Ikzelf ben onvolmaakt, en alles wat ik waarneem is ook onvolmaakt. Aan mij en aan deze wereld is alles wat volkomen is, alles wat onbegrensd is, vreemd. Waar komt die idee dan vandaan? Blijkbaar is er nog iets, buiten de door mij waargenomen wereld, dat mij die idee aan de hand doet. Maar dan moet dat iets zelf niet ook eindig en onvolmaakt zijn, want dan had het me net zo min als ikzelf en deze wereld die idee kunnen geven. Er is dus iets dat niet begrensd, niet eindig en niet onvolmaakt is — en dat noem ik God.”
Op deze (cosmologische) stap bouwt Descartes dan voort.
„Maar iets dat contingent is, dat weliswaar bestaat maar niet noodzakelijk, is niet volmaakt. We mogen derhalve concluderen dat God — van Wie we al bewezen hadden dat Hij feitelijk bestaat — ook noodzakelijk bestaat.”
Descartes' belangrijkste bijdrage schijnt daarmee dat hij het bewijs van Anselmus uit de kenleer haalt en een conclusie over de werkelijkheid trekt.
2
„Ik definieer een supreem wezen als een wezen dat alle perfecties heeft. Ik stipuleer dat ‚bestaan’ een perfectie is. Dan kan ik mij helder zo'n wezen voorstellen. Maar omdat dat voorgestelde wezen alle perfecties heeft, inclusief bestaan, bestaat het.”
Zoals Gottfried Wilhelm Leibniz zag was Descartes' voorbereiding onvoldoende. Wat het bewijs vergt is de mogelijkheid van zulk een wezen, dus er is nog nodig dat alles wat helder voorstelbaar is ook mogelijk is. Met die toevoeging is de logica valide.
Een andere vraag is of zulk een zich voorstellen werkelijk mogelijk is. Die stap maakt het bewijs niet zuiver ontologisch, maar berustend op de ervaring. Het lijkt redelijk te veronderstellen dat een Christen, die God uit ervaring kent, zich eerder dan een niet-Christen zo'n voorstelling kan maken. De niet-Christen zal zich eerder de idee voorstellen, en dan werkt de modale logica niet — want bij een idee is noodzakelijk bestaan beperkt tot een collectie bereikbare werelden die niet de werkelijke wereld omvatten.