Al­macht

((Dit moet opgebroken worden in deelpagina's. Verder moeten verschillende almachtstheorieën apart besproken en op houdbaarheid getest worden.))

Ware almacht leidt niet tot problemen: als God werkelijk almachtig is kan Hij ook contradicties waarmaken. Het is beperking van almacht tot het logisch mogelijke dat de problemen introduceert.

Tegenwerping (Relatieve almacht):
Wat onmogelijk is kan niet, dat is een eenvoudige tautologie — maar daaruit volgt dat absolute almacht onmogelijk is. Almacht is relatief aan wat mogelijk is; het betekent: in staat alles wat mogelijk is te doen. Ook God kan geen driehoek met vier hoeken tekenen.
Antwoord:
Relatieve almacht is een nutteloos begrip, want alles is relatief almachtig. Ook een steen kan alles wat voor die steen mogelijk is. Wil een begrip als almacht zin hebben, dan moet het juist insluiten wat door mogelijke beperkingen wordt uitgesloten: al is het onmogelijk, toch kan X het, want X is almachtig.
Tegenwerping (Redelijke almacht):
Volgens mij betekent almacht „alles kunnen wat logisch mogelijk is”.
Antwoord:
Dan is McEar ook almachtig. McEar kan slechts één ding, zijn oor krabben, maar dat kan hij dan ook.
Tegenwerping (God onmachtig):
God kan niet almachtig zijn, want almacht zit zichzelf in de weg, zoals traditioneel duidelijk wordt gemaakt met de vraag „Kan God een steen maken die zó zwaar is dat Hij hem zelf niet kan optillen?”.
Antwoord:
Kan God een paal maken die zó zwaar is dat Hij hem zelf niet een heuveltje op kan dragen, zodat Hij onder de poging bezwijkt en iemand anders geprest moet worden het werk af te maken? Ja, natuurlijk, want almacht omvat het vermogen tot onmacht.
Maar strijdt dat dan niet? Niet als die almachtige geest wil dat het niet strijdt, zoals hier uitgelegd. Juist een geest die niet kan voorkomen dat dingen strijdig zijn is in macht beperkt. En andersom: als die geest wil dat het strijdig maar toch waar is is het strijdig en tegelijk waar. Iets kan heel goed onmogelijk zijn bij mensen, maar mogelijk bij de transcendente geest.
Tegenwerping (Wezenlijke almacht onmogelijk):
God kan niet wezenlijk almachtig zijn, want „zijn almacht opgeven” is een mogelijke actie voor een op dat moment almachtig wezen, maar niet voor een wezenlijk almachtig wezen. Wezenlijke almacht is dus niet volkomen almachtig.
Antwoord:
We claimen ook niet dat God wezenlijk almachtig is, of zelfs maar enige wezenlijke eigenschap heeft.
Tegenwerping (Logica strijdt met almacht):
Als God het wil kan hij maken dat 1+1=3, of T∧T=F. Daarmee zijn dat geen noodzakelijke waarheden meer, en storten logica en wiskunde ineen.
Antwoord:
Inderdaad zijn onze noodzakelijke waarheden contingent aan Gods wil — het hele begrip „waarheid” is contingent aan Gods wil. God heeft deze wereld een bepaalde logische structuur gegeven, maar Hij had ook een andere kunnen geven, en Hij zou de huidige kunnen wijzigen. Slechts als Hij goed is kunnen wij er op vertrouwen dat Hij dat niet zal doen.
Tegenwerping (Algoede almacht):
Natuurlijk is almachtige algoedheid mogelijk: God kan alles wat Hij wil, en wat Hij wil is automatisch goed, eenvoudigweg doordat Hij het wil.
Antwoord:
Dat maakt goedheid triviaal, en reduceert de bewering dat God goed is tot een tautologie. Uit een dergelijke vorm van „goedheid” volgt geen betrouwbaarheid, zodat we geen kengrond hebben. We moeten een God hebben die niet kan liegen, in een wezenlijke betekenis van die uitdrukking.

((Leibniz-Ross­theorie definieert almacht als „in staat iedere mogelijke toestand te weeg te brengen”. Dit vermijdt dergelijke tegenspraken, want toestanden hebben geen referenties, geen vrije variabelen zoals „Hijzelf”. Een toestand met „een steen die God niet op kan tillen” is niet mogelijk; een toestand met „een steen die zijn schepper niet op kan tillen” wel, dus God zou die toestand te weeg kunnen brengen door een niet-almachtig wezen die steen te laten scheppen. Onder Leibniz-Ross bestaat een almachtig wezen noodzakelijk, want „iedere mogelijke toestand” is een verzameling die geen toestand bevat waarin God niet bestaat — God kan die immers teweegbrengen. Dit schraagt modale ontologische godsbewijzen.

Gottfried Wilhelm Leibniz' versie
Het kan de toestand te weeg brengen waarin het bestaat — en het lijkt onmogelijk dat een wezen dat zou kunnen zonder te bestaan.
Ross' versie
Iedere toestand is te weeg gebracht door een almachtig wezen. Een toestand zonder almachtig wezen is dus gekozen door een almachtig wezen, en een toestand „er is nooit een almachtig wezen” is onmogelijk, want er is geen almachtig wezen om die toestand te kiezen.

Een vraag is of een almachtig wezen te weeg kan brengen dat iemand anders iets vrijelijk besloten heeft — noodzakelijk voor wilsvrijheid.

))

((Te doen.))

Als God almachtig is, is het idee van heiligschennis ongerijmd. Wat kan een bladluis een olifant aandoen? En het idee God te verdedigen is lachwekkend — wie dat serieus meent gelooft sterker te zijn dan zijn God, en als iets heiligschennis is zou dat het zijn. Natuurlijk is „Gods wil doen” in geval van een goede God wel lovenswaardig, en die wil kan in bepaalde gevallen strijd of bestraffing inhouden, maar denk daarbij nooit dat God ons nodig heeft of dat wij Gods eer verdedigen! Wij doen het slechts omdat het iets goeds is dat God ons opgedragen heeft.

Het „standaardantwoord” dat „iets wat een almachtig wezen niet kan” zelfstrijdig is, en de idee van zo'n steen dus incoherent, gaat niet op, daar God buiten de limiet bestaat. Binnen de schepping zou dat antwoord voldoende zijn — bijvoorbeeld voor „wat gebeurt er als de onweerstaanbare kracht het onbeweegbare object treft”, of voor de Griekse mythe van de onvangbare vos die door de alles-vangen-kunnende hond achterna gezeten werd.

Kan God Zich realiseren dat Hij nooit almachtig is geweest? Ik kan me dat wel. Ik kan ook een lijst maken van tien grote zonden die ik begaan heb, me vergissen, en nog veel meer dat God niet kan. ((Hij kan dat wel, want Hij staat boven de logica, maar Hij zal het niet doen binnen onze wereld. Hij kan wel een lijst maken van mijn tien grootste zonden.))

Een wezen is almachtig als het iedere mogelijke wereld kan actualiseren. Beperkingen opgelegd aan mogelijke werelden kunnen dan absurde resultaten vermijden. Als God een maximaal groot wezen is is Hij dat in iedere mogelijke wereld; dat neemt veel problemen weg. Hij blijft dus almachtig, kan niet liegen, en zo voort.

Erik J.­Wielenberg stelt dat X almachtig is als er geen toestand is die X minstens ten dele wijtens onmacht niet kan te weeg brengen („minstens ten dele” betekent dat als alle andere belemmeringen worden weggenomen een onmachtsbelemmering over blijft). McEar valt daarmee af, en Gods onvermogen tot liegen is ook geen probleem meer.