De transcendentievragen
Met betrekking tot de transcendentieboomꜛ zijn er twee vragen die voor ons doel relevant zijn.
- Heeft de boom een wortelꜛ?
- We kunnen ons voorstellen dat iedere geest zelf weer bestaat binnen een wereld die gedacht wordt door een hogere geest, en dat dit zonder einde zo doorgaat. Ook mogelijk is dat er een „bovenste geest” of „oppergeest”ꜛ is die volkomen werkelijk is, en zelf niet weer in een door een andere geest gedachte wereld leeft.
- Zo ja, waar ligt die?
- Als er een oppergeest is, waar is die dan? Ik besta, dus onder mij kan hij niet liggen. Ik kan het zelf zijn, of de oppergeest kan één of meer niveaus boven mij liggen.
((Te doen.))
Geesten op lagere niveaus hebben minder bewustzijn dan geesten op hogere — de personen in mijn droom kunnen nog dromen, maar ik vind het moeilijk de geesten in hun droom nog een niet-triviale droomwereld te laten hebben. Personen in mijn droom kunnen geestelijk, maar niet lichamelijk lijden (wel de uiterlijke kenmerken van dat laatste hebben). Ook zelf kan ik in mijn droom geen pijn hebben tenzij ik als dromer die zelfde pijn heb. ((Is dit een bescherming van de personnages in mijn droom? Ik ben niet goed, dus kan sadistische dromen hebben. Onder welke omstandigheden kunnen droomfiguren wezenlijk geestelijk lijden?))