De test

De uiteindelijke test zou moeten zijn: graven en zien of de schat te voorschijn komt. Hier laat de Islam ons echter in de steek, want volgens de Islamitische leer zullen we pas bij ons sterven, of bij de opstanding, ontdekken dat de Islam gelijk had. Dat is te laat: als dat gelijk niet blijkt kunnen we niet meer iets anders kiezen, en zijn we mogelijk voor altijd verloren. Moeten we ons hele leven blijven zitten op een stukje grond waar de schat misschien begraven zou kunnen liggen? (Misschien, want we hebben gezien dat de schat hier eigenlijk helemaal niet kan liggen.) Dan kunnen we beter doorzoeken: als we de schat elders vinden hebben we zekerheid, en zo niet, dan kunnen we hier alsnog terugkeren.

Daarenboven garandeert de Islam niet dat we gered zullen worden — dat hangt van de vrije wil van Allah af, en daar kunnen wij niets over zeggen. Dus zelfs als de Islam gelijk heeft wil dat nog niet zeggen dat graven ons enig nut brengt.

Een andere test.

De Koran zelf noemt een andere test: de uniciteit van zijn soera's. Meer dan eens wordt de ongelovige uitgedaagd te komen met een soera gelijk aan één van de door Mohammed verkondigde (Soera 2:23, Soera 10:38, Soera 11:13), en het geloof wordt gesteund door de bewijskracht van die tekenen (Soera 2:99, Soera 11:17, Soera 22:16, Soera 40:66, Soera 57:9). ((Toevoegen: verzen als Soera 45:25 met de reactie der ongelovigen op deze soera's.))

Een algemene vorm waarin die test uitgevoerd zou kunnen worden is als dubbel-blindonderzoek. Selecteer een aantal Koranpassages, voeg daaraan een namaakpassage toe, en zet ze in willekeurige volgorde. Laat een voorlezer die niet weet welke passage namaak is (en die dus de Koran niet kent) het geheel voorlezen (of bied het aan op papier, dat ook „blind” is) aan een groep anderen die ook niet weten welke de namaakpassage is. Als ze de passage kunnen identificeren is de test mislukt, zoniet, dan is ze geslaagd.

Omdat deze test op verschillende wijzen kan worden opgevat zullen we haar op twee deelpagina's bespreken.

Mohammed stelde aan Christenen nog een derde test voor: de wederzijdse vervloeking. Het is niet duidelijk of hij wist dat Christenen niemand mogen vervloeken, maar juist hun vijanden moeten zegenen (Romeinen 12:14); in ieder geval vond hij geen Christenen bereid hem te vervloeken. Franciscus van Assisi stelde later in Damiate aan de Sultan een variant voor: hij en een Moslim zouden beiden in het vuur stappen, en wie door God gespaard bleef, diens geloof zou het ware zijn. Er was echter geen Moslim te vinden die de uitdaging aan wilde nemen.