Profetisch zinnebeeldig handelen

Profeten (ook valse, zie de hoorns van Zedekia) gebruiken regelmatig visuele beelden.

1 Samuël 15:27 (1 Samuël 15:28)
Toen Samuël zich omkeerde en wilde weggaan, greep Saul de slip van zijn mantel, doch deze scheurde af.
1 Koningen 11:29-31a (1 Koningen 11:31z-36)
Toen Jerobeam eens in die tijd uit Jeruzalem was gegaan, ontmoette hem onderweg de profeet Achia, de Siloniet, bekleed met een nieuwe mantel. En die beiden waren alleen op het veld. Toen greep Achia de nieuwe mantel die hij droeg, en scheurde die in twaalf stukken; hij zeide tot Jerobeam: Neem voor u tien stukken,
2 Koningen 13:15-19
Elisa zeide tot hem: Haal boog en pijlen. En toen hij voor hem boog en pijlen gehaald had, zeide hij tot de koning van Israël: Leg uw hand aan de boog. En hij legde er zijn hand aan. Toen legde Elisa zijn handen op die van de koning. Daarna beval hij: Open het venster naar het oosten. En toen hij het geopend had, zeide Elisa: Schiet. En hij schoot. Toen zeide hij: Een pijl der overwinning van de Here, ja, een pijl der overwinning op Aram. Gij zult Aram bij Afek tot vernietiging toe verslaan. Daarna zeide hij: Neem de pijlen. Toen hij ze genomen had, zeide hij tot de koning van Israël: Sla op de grond. Hij sloeg driemaal en hield toen op. En de man Gods werd toornig op hem en zeide: Gij hadt vijfmaal of zesmaal moeten slaan, dan hadt gij Aram verslagen tot vernietiging toe. Maar nu zult gij Aram driemaal verslaan.
Jesaja 20:2 (Jesaja 20:3-4)
te dien tijde sprak de Here door Jesaja, de zoon van Amoz: Ga en maak het grove kleed los van uw lendenen en trek uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo en liep ongekleed en barrevoets.
Jeremia 13:1-7 (Jeremia 13:9-11)
De Here zeide tot mij aldus: Ga heen, koop u een linnen gordel en doe die om uw middel, maar laat hem niet in water komen. En ik kocht de gordel naar het woord des Heren en deed hem om mijn middel. Toen kwam het woord des Heren andermaal tot mij: Neem de gordel die gij gekocht hebt, die gij om uw middel draagt, en maak u op, ga naar Perat en verberg hem daar in een rotsspleet. Dus ging ik heen en verborg hem in Perat, gelijk de Here mij geboden had. Nu gebeurde het vele dagen later, dat de Here tot mij zeide: Maak u op, ga naar Perat en haal vandaar de gordel die Ik u geboden had daar te verbergen. Toen ging ik naar Perat en zag rond en haalde de gordel van de plaats waar ik hem verborgen had, en zie, de gordel was bedorven, hij deugde nergens toe.
Jeremia 19:10-11
Breek dan de kruik ten aanschouwen van de mannen die met u zijn gegaan, aan stukken en zeg tot hen: Zo zegt de Here der heerscharen: zo zal Ik dit volk en deze stad aan stukken breken, gelijk men pottenbakkersgerei aan stukken breekt, dat niet weder heel gemaakt kan worden; en in Tofet zal men begraven, omdat er geen plaats ter begrafenis is.
(Vergelijk Jeremia 19:1.)
Ezechiël 4:1-12 (Ezechiël 4:13, Ezechiël 4:16-17)
Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die voor u en teken daarop een stad, Jeruzalem. En breng haar in staat van belegering: bouw een schans tegen haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle kanten stormrammen tegen haar in stelling. En gij, neem u een ijzeren bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken vast op haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal voor het huis Israëls een teken zijn. En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op. Gij zult uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren. En zie, Ik zal touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht. En gij, neem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt, doe ze in een pot en maak er brood van; zolang gij op uw zijde ligt, driehonderd en negentig dagen, zult gij dit eten. En de spijze die gij eten zult, zal afgewogen zijn: twintig sikkels per dag — op vaste tijden moet gij die eten. Ook een afgemeten hoeveelheid water zult gij drinken: een zesde van een hin — op vaste tijden moet gij dat drinken. Als een gerstekoek zult gij dat alles eten en gij zult die koeken voor hun ogen bakken op de gedroogde uitwerpselen van mensen. De Here zeide: Alzo zullen de Israëlieten hun brood onrein eten onder de volken, naar wier land Ik hen zal verstoten.
Ezechiël 5:1-4 (Ezechiël 5:5-17)
En gij, mensenkind, neem een scherp zwaard, dat gij gebruiken moet als het scheermes van een barbier; beweeg het over uw hoofd en over uw baard; neem dan een weegschaal en verdeel de haren. Een derde deel zult gij midden in de stad met vuur verbranden, wanneer de dagen der belegering ten einde zijn; en een derde deel zult gij nemen en daar met het zwaard omheen slaan; en een derde deel zult gij in de wind strooien, want achter hen zal Ik het zwaard trekken. Dan zult gij enkele van die haren nemen en die vastbinden in uw slippen. En gij zult er nog enige nemen, die midden in het vuur werpen en met vuur verbranden; daaruit zal vuur voortkomen tegen het gehele huis Israëls.
Ezechiël 12:3-7 (Ezechiël 12:10-12)
En gij, mensenkind, breng in gereedheid wat gij voor een ballingschap nodig hebt, en trek in ballingschap bij dag, voor hun ogen; voor hun ogen moet gij uit uw woonplaats wegtrekken naar een andere plaats. Misschien zullen zij tot inzicht komen, want zij zijn een weerspannig geslacht. Breng wat gij nodig hebt als het pak van een balling, bij dag, voor hun ogen, naar buiten, en zelf zult gij bij avond naar buiten komen te hunnen aanschouwen, als iemand die in ballingschap gaat. Maak een gat in de muur, voor hun ogen en ga daardoor naar buiten. Gij zult (uw pak) voor hun ogen op uw schouder laden; bij dikke duisternis zult gij het wegbrengen; uw gezicht zult gij bedekken, zodat gij de grond niet ziet. Want Ik stel u tot een zinnebeeld voor het huis Israëls. Toen deed ik, zoals mij bevolen was: wat ik nodig had, bracht ik bij dag naar buiten als het pak van een balling en in de avond maakte ik met mijn hand een gat in de muur; bij dikke duisternis bracht ik het weg; voor hun ogen laadde ik het op mijn schouder.
Ezechiël 21:19-20 (Ezechiël 21:21-22)
En gij, mensenkind, teken twee wegen, waarlangs het zwaard van de koning van Babel komen kan; van hetzelfde land zullen beide uitgaan. En zet een handwijzer; zet er een aan het begin van de weg die naar een stad leidt; teken een weg, opdat het zwaard kan komen tegen Rabba der Ammonieten en ook tegen Juda, naar het versterkte Jeruzalem.
Ezechiël 24:15-18 (Ezechiël 24:20-24)
Het woord des Heren kwam tot mij: Mensenkind, zie, Ik neem de lust van uw ogen door een plotselinge slag van u weg, maar gij zult geen dodenklacht aanheffen, gij zult niet wenen noch tranen storten. Kerm in stilte; dodenrouw zult gij niet bedrijven; bind uw hoofddoek om, doe uw schoenen aan uw voeten, bedek uw bovenlip niet, en eet het brood niet, dat de mensen u brengen. Des morgens nu sprak ik tot het volk, des avonds stierf mijn vrouw. En op de volgende morgen deed ik, zoals mij bevolen was.
Ezechiël 24:27
En wat u betreft, mensenkind, voorwaar, ten dage waarop Ik hun sterkte van hen zal wegnemen, de luister waarin zij zich verheugen, de lust van hun ogen en het verlangen van hun ziel, hun zonen en dochters, te dien dage zal een vluchteling tot u komen om het u te boodschappen. Op die dag zal uw mond geopend worden bij de komst van de vluchteling; dan zult gij spreken en niet meer stom zijn. Zo zult gij hun tot een zinnebeeld zijn, en zij zullen weten, dat Ik de Here ben.
Hosea 1:2-3
Het begin van het spreken des Heren door Hosea. De Here zeide tot Hosea: Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een ontuchtige geboren, want het land wendt zich in schandelijke ontucht van de Here af. Toen ging hij heen en huwde Gomer, de dochter van Diblaim, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon.
Hosea 3:1-4
De Here zeide tot mij: Ga weder heen, bemin een vrouw, die zich door een ander laat beminnen en overspelig is, gelijk de Here de Israëlieten bemint, die zich tot andere goden wenden en minnaars zijn van druivenkoeken. Toen kocht ik haar voor vijftien zilverstukken en anderhalve homer gerst. En ik zeide tot haar: Vele dagen zult gij blijven zitten; gij zult geen ontucht bedrijven, geen man toebehoren; en ook ik zal tot u niet komen. Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.
Zacharia 11:7-14
Daarom heb ik de slachtschapen geweid — daarom zijn zij de ellendigste onder de schapen — en ik heb twee staven genomen, de ene heb ik genoemd Lieflijkheid, en de andere Samenbinding; zo heb ik de kudde geweid. Drie herders heb ik in een maand verdelgd, omdat ik tegenover hen mijn geduld verloren had, terwijl zij ook een afkeer hadden van mij. Daarop heb ik gezegd: ik wil u niet langer weiden; wat sterven gaat, sterve en wat verdelgd dreigt te worden, worde verdelgd, en de overblijvenden mogen elkanders vlees eten. Toen heb ik mijn staf Lieflijkheid genomen en die verbroken, tenietdoende mijn verbond, dat ik met alle volken gesloten had. Dus werd het te dien dage verbroken; zo hebben de ellendigste onder de schapen, die op mij letten, bemerkt, dat dit een woord des Heren was. En ik heb tot hen gezegd: Indien het goed is in uw ogen, geeft mijn loon, maar indien niet, laat het. Toen wogen zij mijn loon af: dertig zilverstukken. Maar de Here zeide tot mij: Werp dat de pottenbakker toe; een heerlijke prijs waarop Ik hunnerzijds geschat ben! En ik heb de dertig zilverstukken genomen en die in het huis des Heren de pottenbakker toegeworpen. Daarop heb ik mijn tweede staf, Samenbinding, verbroken, tenietdoende de broederschap tussen Juda en Israël.
(Zie ook de opdracht hiertoe in Zacharia 11:4-6, en de nieuwe opdracht in Zacharia 11:15-17.)
Handelingen 21:11
Toen deze bij ons gekomen was, nam hij de gordel van Paulus, en zich voeten en handen bindende, zeide hij: Dit zegt de Heilige Geest: De man, van wie deze gordel is, zullen de Joden te Jeruzalem zo binden en uitleveren in de handen der heidenen.

Hananja en et juk van Jeremia.

Jeremia 27:2-3 (Jeremia 27:4-8, Jeremia 27:12)
De Here zeide tot mij aldus: Maak u banden en jukken en leg die op uw hals, en zend die aan de koning van Edom, aan de koning van Moab, aan de koning van de Ammonieten, aan de koning van Tyrus en aan de koning van Sidon, door bemiddeling van de gezanten die naar Jeruzalem tot Sedekia, de koning van Juda, gekomen zijn,
Jeremia 28:10 (Jeremia 28:2-4, Jeremia 28:11)
Toen nam de profeet Hananja het juk van de hals van de profeet Jeremia en brak het,
Jeremia 28:12
Het woord des Heren echter kwam tot Jeremia, nadat de profeet Hananja het juk van de hals van de profeet Jeremia gebroken had:
Zie ook
Het woordbeeld in Jeremia 28:13-14.