Grammaticale correspondentie

In het Grieks moeten, net als in het Nederlands, woorden die op elkaar betrekking hebben vaak overeenkomen. Enige dergelijke vormen van zulk een correspondentie zullen we hier aan de hand van Nederlandse voorbeelden tonen. Wie Duits of Latijn kent zal het belang van correspondentie inzien.

Geslacht
Een mooi kind, maar een mooie man.
Getal
De man loopt, maar de mannen lopen.
Naamval
Dit is in het Nederlands verloren gegaan. Vroeger was het: Daar loopt de man, maar: ik zie den man. In de NBG-vertaling is dit nog van belang voor het goed verstaan van „de discipel dien Jezus liefhad”.
Tijd
ik denk dat Jan ziek is, maar ik dacht dat hij ziek was.
Persoon
ik loop, maar jij loopt.

Bij naamwoorden moeten geslacht, getal en naamval overeenkomen; tussen onderwerp en gezegde is er correspondentie in persoon en getal, en werkwoorden in hoofd- en bijzinnen corresponderen onder meer in tijd.

Deze wetenschap kan op twee wijzen worden gebruikt:

Door de lezer
De lezer kan een zin die anders dubbelzinnig zou zijn op de juiste wijze lezen. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Johannes 8:58. Deze zin is namelijk grammaticaal onjuist, tenzij we „Ik ben” als een eigennaam lezen (zie Ego eimi).
Door de schrijver
De schrijver kan in gevallen waar dit niet tot dubbelzinnigheid leidt bewust tegen deze regel zondigen om een speciale boodschap over te brengen. Dit is de stijlfiguur der betekeniscorrespondentie.