Gods berouwelijkheid

Tot Gods goedertierenheid behoort ook Zijn berouwelijkheid.

Joël 2:13
Scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de Here, uw God. Want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het onheil.
Jona 4:2z
Daarom heb ik het willen voorkomen door naar Tarsis te vluchten, want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad.
(Vergelijk dit met een eeuw later Nahum 1:3a: De Here is lankmoedig, doch groot van kracht, en de Here laat geenszins ongestraft.)

Daarom is het een bron van hoop.

Jona 3:9-10
Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan. Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet.

Gods berouw maakt deel uit van Zijn raadsbesluit.

Jeremia 18:7-10
Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen.
Jeremia 26:3
Misschien zullen zij gehoor geven en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg; dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun denk aan te doen om de boosheid hunner handelingen.
Jeremia 26:13
Nu dan, betert uw handel en wandel, en hoort naar de stem van de Here, uw God; dan zal de Here berouw hebben over het kwaad dat Hij tegen u gesproken heeft.

Ook van berouwen kan God berouw hebben.

Jeremia 15:6
Gij hebt Mij verworpen, luidt het woord des Heren, gij zijt achterwaarts gegaan; dus strek Ik mijn hand tegen u uit en verdelg u: Ik ben het berouwen moe.

Voorbeelden.

Genesis 6:5-7
Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was,
berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. En de Here zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.
Exodus 32:12-14
Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Tot hun onheil heeft Hij hen uitgeleid om hen te doden in de bergen en hen van de aardbodem te vernietigen? Laat uw brandende toorn varen en heb berouw over het onheil, waarmede Gij uw volk bedreigt. Denk aan Abraham, Isaak en Israël, uw dienaren, aan wie Gij gezworen hebt bij Uzelf en tot wie Gij gesproken hebt: Ik zal uw nakomelingschap vermenigvuldigen als de sterren des hemels en dit gehele land, waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nakomelingschap geven, om het voor altoos te bezitten. En de Here kreeg berouw over het kwaad, dat Hij gezegd had zijn volk te zullen aandoen.
1 Samuël 15:11a
Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning heb aangesteld, want hij heeft zich van Mij afgekeerd en mijn bevelen niet uitgevoerd.
1 Samuël 15:35z
En de Here had berouw, dat Hij Saul tot koning over Israël had aangesteld.
2 Samuël 24:16a
Toen de engel zijn hand naar Jeruzalem uitstrekte om het te verdelgen, berouwde het onheil de Here, en Hij zeide tot de engel die verderf bracht onder het volk: Genoeg! Laat nu uw hand zinken.
1 Kronieken 21:15a
Ook zond God een engel naar Jeruzalem om dat te verdelgen, maar zodra hij daarmee begon, zag de Here het, en het onheil berouwde Hem; Hij zeide tot de verderfengel: Genoeg! Laat nu uw hand zinken.
Jeremia 26:19m
En de Here had berouw over het kwaad dat Hij tegen hen gesproken had.
Jeremia 42:10
Indien gij rustig in dit land blijft, dan zal Ik u bouwen en niet afbreken, u planten en niet uitrukken, want Ik heb berouw over het kwaad dat Ik u heb aangedaan.
Amos 7:3a, Amos 7:6a
Dit berouwde de Here.