Commentaar op de boeken der Vroege Profeten
De wreedheid van David.
Het leven in Kanaän was hard en wreed — niet voor niets had God de uitroeiing van de Kanaänieten bevolen —, en David was bepaald niet in alle opzichten een lieverdje (zie bijvoorbeeld 1 Samuël 27:9, 1 Samuël 27:11). We moeten dan ook niet proberen „met alle geweld” de voor hem gunstigste interpretatie van Bijbelverzen te vinden. Niettemin geloof ik dat onderstaande mogelijkheden het overwegen waard zijn.
- 2 Samuël 8:2-3, 1 Kronieken 18:2
- De passage met het meetsnoer ontbreekt in Kronieken. Sommigen hebben daarom verondersteld dat David geen mensen liet afmaken, maar de steden van Moab ter aarde liet werpen — slechts één op de drie steden mocht blijven bestaan. Dat is een natuurlijke actie als men
- 2 Samuël 12:31, 1 Kronieken 20:3
- Sommige handschriften hebben hier één letter anders, waardoor de betekenis veeleer wordt: „Hij zette hen aan de zaag, aan de dorsslede (of: in de mijnen), en aan de bijl” — met andere woorden: hij maakte hen slaven.
- „Ook liet hij hen overbrengen naar de tichelwerken”: sommigen lezen hier „Ook leidde hij hen door de stookplaats van Moloch” — dus door de plaats waar zijzelf hun kinderen plachten te verbranden —, hetzij om hen daar hetzelfde lot te laten ondergaan, hetzij om hen te laten zien waarom God hen nu met levenslange aqdwangarbeid strafte.
- 2 Koningen 20:12-13, Jesaja 39:1-2
- Dit gedrag wordt door de Here duidelijk veroordeeld (2 Koningen 20:16-18, Jesaja 39:5-7), en de reden wordt gegeven in 2 Kronieken 32:25, 2 Kronieken 32:31: het was hoogmoed, trots. Door dit te tonen nam hij de eer voor deze rijkdom, terwijl die eer God toekwam.
- 2 Koningen 20:19, Jesaja 39:8
- Dit is de verootmoediging: 2 Kronieken 32:26.