Causale godsbewijzen
Een causaal godsbewijsꜛ poogt het bestaan van een eerste oorzaakꜛ te bewijzen.
((Te doen.))
De meeste zaken hebben een oorzaak, en om een oneindige regressie te voorkomen moeten we een eerste oorzaak postuleren. De algemene vorm van veel bewijzen in deze categorie is als volgt:
- Alles wat eigenschap X heeft heeft een oorzaak.
- Die oorzaak gaat causaal vooraf aan de zaak zelf.
- Er is geen oneindige keten van oorzaken.
- Dus is er een eerste oorzaak die niet eigenschap X heeft.
Eigenschap X kan hier samengesteldheidꜛ, uitgebreidheidꜛ, contingentieꜛ, potentialiteitꜛ, participatieꜛ (eigenschappen hebbend zonder die eigenschappen te zijn), of nog anders zijn. Daarmee komen we tot een eerste oorzaak die al die zaken niet heeft.
- Tegenwerping (God veroorzaaktꜛ):
- Als alles een oorzaak heeft, heeft ook God een oorzaak.
- Antwoord:
- Dat is natuurlijk waar, maar heeft alles een oorzaak? Alles heeft een bestaansgrond, maar wat noodzakelijk bestaat heeft die noodzaak als bestaansgrond, en wat volkomen contingent is heeft zichzelf als bestaansgrond.
- Tegenwerping (Meervoudige eerste oorzaakꜛ):
- Die bewijzen tonen niet aan dat er maar één eerste oorzaak is. De veroorzakingsgraafꜛ zou een bos in plaats van een boom kunnen zijn.
- Antwoord:
- Dat is waar — in de eenvoudige versie die wij hierboven gegeven hebben wordt inderdaad niet aangetoond dat die eerste oorzaak uniek is.
- Tegenwerping (Oorzaak vergt tijdꜛ):
- Als God besluit te scheppen is dat een verandering in God — dus prieur aan dat besluit moet al tijd bestaan.
- Antwoord:
- Als God immanent was zou dat waar zijn — ofwel tijd, ofwel potentie zou dan prieur zijn. Dit betekent dat een eerste oorzaak transcendent moet zijn. ((Verwijzingen toevoegen naar het Roodkapje-voorbeeld en Jan en Marie. Het beeld van de filmrol toevoegen of vinden en daarnaar verwijzen.))
((Te doen.))
René Descartes'ꜛ argument uit behoud (in Meditationsꜛ 3): ik besta, maar wat maakt dat ik van moment tot moment blijf bestaan? De kracht die dat doet is dezelfde die het eerste moment van mijn bestaan veroorzaakte — scheppingskracht. Maar wie kan scheppen ex nihilo kan ook volmaaktheden geven die ik mijzelf niet kan geven — ik ben dus niet mijn eigen schepper. Ook zou ik, als denker, weten dat ik mijzelf van moment tot moment schiep, en dat doe ik niet. Een oorzaak kan niet ontberen wat het gevolg heeft, dus mijn schepper moet ook een denker zijn. Enigerlei onvolmaakte schepper behoeft zelf weer een schepper, dus is er een volmaakte schepper.
Behoud kan weer het beste worden begrepen vanuit de droom: de dromer onderhoudt het bestaan van het gedroomde, onafhankelijk van enigerlei causale wet die binnen de droom zou gelden.
Uitleggen wat potentie betekent — de omnipotente God heeft geen potentie.