Het hete, droge klimaat

Voor een juist begrip van veel Bijbelteksten is het nodig zich te realiseren dat het Nabije Oosten een klimaat heeft met hete dagen en koude nachten, droog, onderbroken door korte maar hevige regentijden.

Genesis 31:40
Zo ging het mij: des daags sloopte mij de hitte en des nachts de koude, en de slaap week van mijn ogen.
Job 24:19
Droogte en hitte roven het sneeuwwater weg, zo het dodenrijk hen die zondigen.
Psalmen 32:4
want dag en nacht drukte uw hand zwaar op mij, mijn merg verdroogde als in zomerse hitte. Sela.
Mattheüs 20:12
en zij zeiden: Deze laatsten hebben een uur gewerkt en gij hebt hen met ons gelijkgesteld, die een zware dag en de hitte hebben doorstaan.

Een goede herder, of een schuilplaats tegen hitte en regen is dan ook een geliefd beeld voor ontferming.

Jesaja 4:6
En er zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een schuilplaats en een toevlucht tegen stortbui en regen.
Jesaja 25:4-5
want Gij zijt voor de geringe een sterkte geweest, een sterkte voor de arme toen hij benauwd was, een schuilplaats tegen de stortbui, een schaduw tegen de hitte. Want het briesen der geweldenaars is als een stortbui tegen een muur, als hitte in een dorre streek. Het rumoer der vreemden onderdrukt Gij: als hitte door de schaduw van een wolk wordt het gezang der geweldenaars gedempt.
Jesaja 32:1-2
Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht; en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land.
Openbaring 7:15z
en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden.

Omgekeerd is het overgelaten worden aan de elementen het toppunt van verlating en ellende.

Jeremia 36:30
Daarom, zo zegt de Here aangaande Jojakim, de koning van Juda: Hij zal niemand hebben, die op de troon van David is gezeten, en zijn lijk zal neergeworpen liggen in de hitte overdag en in de koude des nachts;
Openbaring 16:8-9
En de vierde goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen met vuur. En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven.

Het dorsten naar water is een treffend beeld van verlangen naar God.

Psalmen 12:6
Om de onderdrukking der ellendigen, het zuchten der armen, maak Ik Mij thans op, zegt de Here; Ik stel in veiligheid wie daarnaar smacht.
Psalmen 42:2
Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God.
Psalmen 63:2
O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land, zonder water.
Psalmen 84:2
Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des Heren; mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God.
Psalmen 119:81
Mijn ziel smacht naar uw heil, op uw woord hoop ik;
Psalmen 143:6
Ik strek mijn handen tot U uit, mijn ziel smacht naar U als een dorstig land. Sela.

Ook agrarisch zijn die hitte en droogte van belang. Zij brengen, overal behalve aan de waterkant, dorheid.

Jakobus 1:11
Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zo zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken.

De grote uitzondering is de wateroever, die ook in de droge tijd groen en fris blijft.

Psalmen 1:3
Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; Al wat hij onderneemt, gelukt.

Vandaar de kracht van de contrastparallellisme.

Jeremia 17:5-6
Zo zegt de Here: Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, wiens hart van de Here wijkt; hij toch zal zijn als een kale struik in de steppe, die het niet merkt, als er iets goeds komt, maar staat in dorre oorden in de woestijn, een ziltachtig, onbewoond land.
Jeremia 17:7-8
Gezegend is de man die op de Here vertrouwt, wiens betrouwen de Here is; hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen.

Het uit goede grond gerukt worden is dan ook een schrikbeeld.

Ezechiël 19:10-14a
Uw moeder — in de tijd van uw bloei was zij als een wijnstok, aan het water geplant, die vruchten ging dragen en ranken schoot door het overvloedige water. Hij kreeg sterke takken: tot heersersstaven werden zij. Een daarvan schoot ver omhoog boven de dichte twijgen uit en viel in het oog door zijn hoogte, zijn welige ranken. Maar in toorn werd (die wijnstok) uitgerukt, neergeworpen ter aarde. De wind uit het oosten verdroogde zijn vruchten; ze vielen af en droogden uit. Zijn sterke tak — een vuur verteerde hem! Nu is hij geplant in de woestijn, in een land van dorheid en dorst. Vuur ging er uit van zijn tak, dat twijg en vrucht verteerde. Geen sterke tak heeft hij meer over, geen staf tot heersen!

En het verlaten van water een beeld van grote domheid.

Ezechiël 17:5-10
Toen nam hij een der spruiten van het land, plantte die in een zaaiveld, waar veel water was, zette die uit als een wilg, zodat hij uitsproot en tot een breedvertakte wijnstok werd, laag groeiend, opdat naar hem zijn ranken gekeerd zouden zijn, en zijn wortels onder hem zouden blijven; zo werd hij tot een wijnstok, maakte takken en schoot twijgen. Maar er was nog een andere grote arend met machtige vleugels en veel slagpennen. En zie, de wijnstok strekte zijn wortels naar hem uit en deed zijn ranken naar hem toegroeien, opdat deze hem zou drenken en niet het bed waarop hij geplant was. Toch was hij geplant op een goed veld, waar rijkelijk water was, om ranken te schieten en vrucht te dragen en een prachtige wijnstok te worden. Zeg: Zo zegt de Here Here: zal dat gelukken? Zal men niet zijn wortels uitrukken en zijn vrucht aftrekken, zodat al zijn uitgesproten bladeren verdorren? Hij zal verdorren en noch een sterke arm noch veel volk zal er nodig zijn om hem van zijn wortels af te rukken. Want zie, hij is wel geplant, maar zal het gelukken? Zal hij niet geheel verdorren, als de oostenwind hem aanraakt, verdorren op het bed waarop hij uitgesproten is?

De regentijd begint aarzelend, met enkele buien, die niet altijd meteen doorzetten. Wie zaait bij een bui die niet doorzet ziet zijn kiemplantjes verdorren en sterven, en wie te lang wacht met zaaien ziet zijn zaaigoed wegspoelen. Het was dan ook van belang zijn zaaigoed te verdelen, en bij iedere bui een beetje te zaaien, zodat er in ieder geval iets zou aanslaan en opkomen.

Prediker 11:1-6
Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen. Verdeel het in zevenen, ja, in achten, want gij weet niet, welk kwaad er op aarde zijn zal. Als de wolken met regen gevuld zijn, gieten zij die uit over de aarde; en als een boom valt, zuidwaarts of noordwaarts, ter plaatse waar de boom valt daar blijft hij liggen. Wie steeds op de wind let, zal niet zaaien; en wie steeds naar de wolken ziet, zal niet maaien. Zoals gij de weg van de wind evenmin kent als het gebeente in de schoot van een zwangere vrouw, zomin kent gij het werk van God, die alles maakt. Zaai uw zaad in de morgen en laat uw hand tegen de avond niet rusten, want gij weet niet, of het ene gelukken zal of het andere, dan wel of beide tezamen goed zullen zijn.
Jesaja 32:20
Welzalig gij die aan alle wateren zaait; die rund en ezel vrij laat ronddolen.

Voor specerijen is een droge hitte nodig (de lavendel van de Provence), en de aanwezigheid van dergelijke planten is dan ook een indicatie voor gebrek aan water.

Psalmen 84:7
Als zij trekken door een dal van balsemstruiken, maken zij het tot een oord van bronnen; ook hult de vroege regen het in zegeningen.