De natuurꜛ
Liefdesappelenꜛ zijn de wortel van de alruinꜛ, een plant waaraan tot op de huidige dag magische eigenschappen toegedicht worden.
- Genesis 30:14-16
- Toen Ruben in de dagen van de tarweoogst naar buiten ging, vond hij op het veld liefdesappelen, die hij aan zijn moeder Lea bracht. En Rachel zeide tot Lea: Geef mij toch enige van de liefdesappelen van uw zoon. Maar zij zeide tot haar: Is het niet genoeg, dat gij mijn man genomen hebt? En nu ook nog de liefdesappelen van mijn zoon nemen? Rachel zeide: Daarom mag hij vannacht bij u liggen voor de liefdesappelen van uw zoon. Toen Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea hem tegemoet, en zeide: Kom bij mij, want ik heb u eerlijk gehuurd voor de liefdesappelen van mijn zoon. Daarom lag hij die nacht bij haar.
- Hooglied 7:13
- De liefdesappelen geven hun geur, en bij onze deuren groeien allerlei kostelijke vruchten, jonge en oude: ik heb ze voor u, mijn geliefde, bewaard.
De vijgeboomꜛ.
Tegen het einde van maart komen de bladeren aan de vijgeboom, en met de bladeren komen de voorvruchten, in het Arabisch taqsjꜛ genoemd. Dit zijn kleine, eetbare knopjes, die de latere vijgen aankondigen. Een vijgeboom zonder taqsj zal ook geen vruchten dragen. In deze context moeten we de actie van Jezus in begrijpen: de bladeren waren er al, dus de taqsj hadden er ook moeten zijn. Hun afwezigheid toonde aan dat deze boom niet van plan was vrucht te gaan dragen, en was daarmee een symbool voor de vruchteloosheid van de overpriesters en de schriftgeleerden. (Marcus 11:13-14 en Marcus 11:22 vormen een soort sleutelpaar dat de les van die vijgeboom op de ertussengelegen passage betrekt.)
De Bijbel kent de eisprongꜛ.
- Hebreeën 11:11a
- Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden,
- (Letterlijk: „kracht ontvangen tot het neerwerpen van zaad” — wat wij nu het eitje zouden noemen.)
Sterrenꜛ. De heidenen aanbidden de sterren (2 Koningen 17:16, 2 Koningen 21:3-5, Jeremia 19:13, Zefanja 1:5), terwijl die door God geschapen zijn Genesis 1:16, Zijn eer verkondigen (Psalmen 8:4), en in zekere zin zelfs onder Abraham gesteld zijn.