De dienaren der gemeente

Daar het woord διακονος gewoon ‚dienaar’ betekent, is het niet geheel duidelijk wanneer het over een ambt gaat. In de Septuagint wordt het woord gebruikt voor de kastraten genoemd in Esther 1:10, ter vertaling van het ‚die in persoonlijke dienst stonden’.

Traditioneel worden de in Handelingen 6:3-6 aangestelden als diakenen gezien.

1 Timotheüs 3:8-13
Evenzo moeten de diakenen waardig zijn, niet met twee tongen sprekende, niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, maar het geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten. Laten ook dezen eerst op de proef gesteld worden, om daarna, als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen. Evenzo moeten [hun] vrouwen zijn: waardig, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles. Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren. Want zij, die hun dienst goed hebben vervuld, verwerven zich een ereplaats en veel vrijmoedigheid om te spreken door het geloof in Christus Jezus.

Zoals bijvoorbeeld uit het volgende vers blijkt, kan een διακονος zowel een man als een vrouw zijn.

Romeinen 16:1
Ik beveel Febe, onze zuster, tevens dienares der gemeente te Kenchreeën, bij u aan,

((Te doen.))

Dienaar zijn is gekoppeld aan de bediening, en dat weer aan de gave. (1 Korinthiërs 12)

Handoplegging.