Je zegt „iets kan niet zijn eigen grond zijn” — maar wat is dan de grond van God? Zeggen dat iets ook noodzakelijk kan zijn is zeggen dat er uitzonderingen op de regel zijn — zo'n opmerking verklaart niets maar zegt enkel dat die wetmatigheid niet zo sterk is als je wilt doen voorkomen.
Antwoord:
Wat noodzakelijk is behoeft geen grond — het kan immers niet niet bestaan.
Verder gelden de wetten van de bestaansgrond in deze wereld, binnen de limiet, en kennen geen uitzonderingen. God bestaat echter aan beide zijden, en is aan de andere zijde contingent. Dat maakt het systeem tot een open systeem.
((Te doen: elders gebruik ik „bestaansgrond” ruimer. Terminologie straktrekken.
Maar als het systeem openꜛ is mag je uit die wetten geen conclusies trekken, want wetten gelden enkel in gesloten systemen.
Antwoord:
Dat laatste klopt, maar dat betekent dat de redenering (uit het ongerijmde) bewijst dat het systeem open is — dat er meer is dan ons niveau. Lagere niveaus kunnen ons bestaan niet verklaren, dus moet er een hoger niveau zijn.
„Maar we weten dat materie noodzakelijkꜛ is: het kan omgezet worden, bij voorbeeld in energie, maar niet toe-of afnemen. Dat is de hele betekenis van de wet van behoud van materie/energieꜛ. We hebben dus geen behoefte een bestaansgrond te postuleren.”
Antwoord:
Wat noodzakelijk bestaat bestaat eeuwig — anders zou er een moment zijn waarop het niet bestaat, en dat zou bewijzen dat het niet-bestaan ervan mogelijk is. Welnu, de wetenschappelijke consensus is dat het heelal een begin in de tijd heeft gehad.
„Een cykel van op zich contingente zaken zouden elkaars oorzaak kunnen zijn, en als cykel noodzakelijk.”
Antwoord:
Dat is waar. Als er iets noodzakelijks moet zijn hoeft dat niet één zaak te zijn, maar kan dat een constellatie van contingente zaken zijn die elkaars bestaansgrond zijn. Sommige vormen van dualisme leren dat: er zijn twee goden, een goed en een slechte, die elkaars bestaansgrond zijn: geen zou zonder de ander kunnen bestaan, maar het bestaan van het paar is noodzakelijk. Dergelijke wereldbeelden kunnen we niet a priori uitsluiten, en zullen we op hun merites moeten beoordelen.