Fundamenteel posterieure begrippen

Het betreft hier (ontkenningen van) grondbegrippen, die noodzakelijk zijn voor al ons verdere denken, gevolgen van de Carthesische oerzekerheid.

Inexistentie
Niet-bestaan is posterieur aan bestaan, want het begrip „inexistentie” zelf bestaat — als niets bestaat, bestaat een eventuele fout in deze redenering ook niet.
Ook de vraag „Bestaat er iets?” bestaat, en draagt daarmee zijn eigen onbetwijfelbare antwoord. Totale skepsis is onmogelijk als vraagstelling mogelijk is. (Een Thomistisch argument: binnen het totale zijn bestaan er geen vragen, dus het bestaan van de vraag bewijst dat wij niet het totale zijn zijn, en weerlegt zo het solipsisme. Hetzelfde argument met „worden” laat zien dat God boven, maar wij binnen de tijd staan.)
Betekenisloosheid
Dat begrip moet betekenis hebben. Zoals steeds gaat het hier om het totale bestaan: het is zeer wel mogelijk zich een wereld voor te stellen, of wellicht een deel van de werkelijkheid te vinden, waarin geen betekenis voorkomt. Het blote vaststellen hiervan laat echter al zien dat de wereld als geheel wel betekenis kent. Een wereld zonder betekenis is logisch wellicht mogelijk, maar als betekenisloosheid bestaat bestaat betekenis ook.
Twijfel
Twijfelen is weten dat je onzeker bent. Een amoebe twijfelt niet, ook al weet ze niets zeker. Eerst kennen we waarheid, dan pas wijsgerige twijfel.
„Dass es mir — oder Allen — so scheint, daraus folgt nicht, dass es so ist. Wohl aber lässt sich fragen, ob man dies sinnvoll bezweifeln kann.” — Ludwig Josef Johann Wittgenstein, Über Gewissheit 2.
„Wer an allem zweifeln wollte, der würde auch nicht bis zum Zweifel kommen. Das spiel des Zweifelns selbst setzt schon die Gewissheit voraus.” — idem 115.
Daarmee moet de volgende uitspraak verworpen worden: „It is wrong always, everywhere, and for anyone, to believe anything upon insufficient evidence” (William Kingdon Clifford, The Ethics of Belief, Lectures and Essays, 1879). Ook de titel van Francisco Sánchez: Quod nihil scitur is zelfweerleggend.
Onwaarheid
Ook de bewering „Alles is onwaar” is onhoudbaar, omdat ze zichzelf moet uitsluiten: als waarheid en/of onwaarheid bestaan, dan moet er noodzakelijk iets zijn dat waar is.
Het begrip onwaarheid is het extremum van posterioriteit, omdat de zin „Dit is waar” of „Dit is onwaar” zelf onderworpen is aan haar oordeel. Daardoor ontstaat een paradoxale cykel.
Zo ontstaat bij ontkenning van waarheid en erkenning van onwaarheid de restrictieparadox dat de restrictie „alles is onwaar” niet gezegd kan worden. Tarski's „oplossing” dat alles wat gezegd wordt over een uitspraak gezegd moet worden in een metataal bijt zichzelf ook: op welk niveau van de metataalladder zou die eis moeten worden geformuleerd? Met de regel „op elk niveau moet dit apart voor het niveau eronder worden gezegd” lost men niets op, want waar moet die regel dan?
((Stukje toevoegen over Epimenides en Paulus; laten zien dat Paulus' opmerking „Dit getuigenis is waar” (Titus 1:13a) niet onwaar is.))
Potentie
Mogelijkheid kan prieur zijn aan een nieuwe actualiteit of feitelijkheid, maar is zelf altijd posterieur aan het zijn, aan bestaan — want als er potentie is bestaat potentie (en wellicht bestaat er dan ook iets dat die potentie heeft).