Representatie is niet reducibel tot haar doeltaal

Als X niet reducibel is tot Y is een proces dat X op Y afbeeldt ook niet reducibel tot Y. Dat proces begint immers met X, dus met iets dat niet tot Y reducibel is. Dit is het introductieprobleem.

Een proces dat iets buitentaligs weergeeft in een taal kan nooit zelf in die taal beschreven worden, daar dat buitentalige (per definitie) niet in die taal voorkomt.

((Nog te doen.))

Modelleren op zich kan niet gemodelleerd worden; het vertaalproces kan niet beschreven worden in een doeltaal die quotering van de brontaal niet toestaat; syntactiseren kan niet gesyntactiseerd worden. ((Een machine kan dus niet modelleren. Slechts doordat de invoer al syntactisch is kan ze de indruk wekken dat wel te doen.))

Tegenwerping (Modelleren onnodig)
Wij modelleren ook nooit: de gegevens worden al syntactisch, in de vorm van breintoestanden, aangeleverd, en wij hebben die enkel te transformeren.
Antwoord:
In sommige opzichten klopt dat — het interpreteren van elementen van een visueel beeld werkt op syntactisch niveau zo — of beter gezegd op protosyntactisch niveau (zie John Rogers Searle). Pas de stap naar een bewuste semantiek is immanent onverklaarbaar. (Andere zaken worden echter niet op die wijze gevormd: verschillende mensen hebben vast verschillende breintoestanden waaruit ze een begrip als „twee” of „gezelligheid” ontwikkelen, of een model van een autodifferentieel.)
De (proto-)syntaxis is hier echter de brontaal, en de bewuste betekenis de doeltaal, dus het probleem doet zich wel voor, alleen omgekeerd aan hoe de tegenwerping het voorstelt. Als bewustzijn meer is dan een epifenomeen doet het probleem als aangegeven zich wel voor aan de motorische kant: hoe kan een niet-syntactisch/materieel/causale geest de breinmaterie beïnvloeden? Transcendent compatibilisme vermijdt dit probleem.

De wijze waarop de geest het lichaam aanstuurt kan niet mechanisch zijn; ik ben niet totaal objectiveerbaar: ik kan mijn lichaam deels objectiveren, maar niet tot het einde.

Wat ons tot betrouwbare rede brengt kan nooit betrouwbare rede zijn.

Als extern epifenomeen kan het soms wel: wij kunnen een educatieve film maken die laat zien hoe men moet filmen. Die film zal echter nooit werkelijk het proces van het vangen van een driedimensionale werkelijkheid op een tweedimensionaal scherm laten zien — de hele film is tweedimensionaal, en wekt bij ons slechts de indruk van driedimensionaliteit. Hier wordt dus gebruik gemaakt van het feit dat onze geest (niet de film!) een terugvertaling maakt naar driedimensionaliteit, die de beperking van de filmtaal opheft.

((Wellicht een uitbreiding naar „Het Xen kan niet geXt worden” en de heterologieparadox?))

De paradox van Grelling. Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn op zichzelf toepasbaar, en leveren dan waarheid of onwaarheid op. Kurt Grelling definieerde een autologie, of autologisch woord, als een bijvoeglijk naamwoord dat, op zichzelf toegepast, waarheid oplevert: „meerlettergrepig” is inderdaad meerlettergrepig, „zeventienletterig” telt zeventien letters, „leesbaar” is leesbaar, en zo voort.

Een heterologie, of heterologisch woord, levert juist een onwaarheid als het op zichzelf wordt losgelaten: „Engelstalig” is niet Engels- maar Nederlandstalig, „beledigend” is niet beledigend, „qorreqtgespeld” is niet correctgespeld. Zulke woorden zijn heterologisch. Maar nu het woord „heterologisch” — is dat autologisch of heterologisch?

Het hiermee symmetrische extraductie­probleem: het uitvoeren van een computerprogramma kan niet codematig (hardwareloos) zijn; Lewis Carrolls „What the tortoise said to Achilles”.