Volk

Γλωσσα
Taalgemeenschap.
Δημος
Oorspronkelijk de es, het gemeenschappelijke land. Vandaar het eigen volk, de boerenstand, het lagere volk. Vier voorkomens, alle in het boek Handelingen.
Handelingen 12:22
en het volk juichte hem toe: De stem van een god en niet van een mens!
Handelingen 17:5
Maar de Joden werden afgunstig en namen enkelen van het minste straatvolk [letterlijk: ‚mannen van de markt’] te hulp, veroorzaakten een oploop [οχλοποιεω], en brachten de stad in rep en roer; en zij stormden op het huis van Jason aan met de bedoeling hen voor de volksvergadering [δημος] te brengen.
Handelingen 19:30
En toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen hem dit niet toe;
Handelingen 19:33
En uit de schare [οχλος] gaf men inlichtingen aan Alexander, die de Joden naar voren geschoven hadden, en Alexander wenkte met de hand en wilde een verdedigingsrede houden voor het volk [δημος].
Εθνος
Groep, klasse, ras, volk, in het meervoud: de heidenen. 164x.
Λαος
Bemanning, manschappen, menigte, volk. Ook in het bijzonder verbondsvolk. 143x.
Οχλος
170x, niet in de brieven. Eigenlijk ‚onrust’, vandaar ‚drukte van een menigte’, dan ‚schare’, ‚gepeupel’.
Afgeleid hiervan οχλεω (Handelingen 15:6) ενοχλεω (Lukas 6:18, Hebreeën 12:15) en οχλοποιεω (Handelingen 17:5), letterlijk ‚een οχλος bouwen’ = ‚een oploop veroorzaken’.
Φυλη
Volksstam, stam, volk. 31x.