Het ervaren van een gemis

Vrij algemeen is de ervaring dat iemand naar aanleiding van iets aards (een geliefde, een tere bloem, een gevoelige melodie) opeens een glimp opvangt van iets veel hogers, dat een gemis kan vullen dat wij weliswaar bezitten, maar niet goed kunnen benoemen omdat we niet weten wat we missen. We hebben wat wel genoemd is een Godvormige lege plek in onze ziel, en al het aardse kan die leegte niet vullen.

Mensen proberen dit vaak toch, door in die leegte zaken te stoppen die daar niet in passen — dit leidt tot wringen, en soms zelfs destructief gedrag: overeten, misbruik van alcohol en drugs, het najagen van bezit, eer (macht, roem), verstrooiing (spanning en sensatie, activiteiten, sensueel genot, vermaak = afleidingsmanoeuvre), kennis (studie, wetenschap en onderzoek), ‥ Alles om die leegte maar kwijt te raken. Sommige van die zaken passen in dat gat maar laten ruimte over; andere (drugs) laten enerzijds ruimte over, maar beschadigen anderzijds de randen van dat gat — blijkbaar is het verlangen zó groot dat we zelfs bewuste schade aanvaarden om het gat maar te vullen, ook al weten we dat het ons uiteindelijk ongelukkiger zal maken.

We hebben al heel oude verwijzingen. De Prediker heeft serieus onderzocht of wereldse zaken („onder de zon”) dit gat konden vullen, en kwam tot een negatieve conclusie. Plato ondervond hetzelfde, en besloot dat er naast, of liever boven, de wereld waarin wij leven een „echtere” wereld der ideeën moest bestaan, en dat de Schepper de liefde moest zijn (Ερως als ευδαιμων van Socrates). Aurelius Augustinus schreef „Tu nos fecisti ad Te, et cor inquietum est, donec requiescat in Te”, oftewel „U hebt ons tot Uzelf geschapen, en het hart is onrustig totdat het rust vindt in U”.

Tegenwerping (Verlangen bewijst geen vervulbaarheid):
Uit het bestaan van een verlangen volgt niet het bestaan van iets dat dat verlangen bevredigt.
Antwoord:
Logisch gesproken is dat volkomen juist. Er zijn echter twee redenen geen genoegen te nemen met een verklaring als verlangen zonder mogelijkheid tot vervulling.
In het algemeen zien we dat het leven goed is aangepast aan de omgeving. Welnu, katten en honden kunnen volledig gelukkig zijn; enkel de mens verlangt altijd naar iets hogers, ja, naar het oneindig hoge (één colablikje in een prachtig besneeuwd dal doet ons al pijn). Zouden wij als enige wezens behept zijn met een principieel onvervulbaar verlangen?
We ervaren niet enkel een onbestemd verlangen, maar belangrijker: daarnaast ook een glimp van datgene wat dat verlangen zou kunnen vervullen. Voordat we voor het eerst zo'n ervaring hebben weten we niet eens dat we iets missen; in de ervaring ontvangen we de zekerheid dat iets dat het verlangen vervult bestaat of bestaan heeft maar verloren is gegaan.
We hebben een overweldigend getuigenis van mensen die de gezochte vervulling gevonden hebben in God, die Hem herkend hebben als datgene waarnaar, of liever Degene naar Wie zij zonder het te weten steeds verlangd hebben. Het is waar dat buiten God dat verlangen onvervulbaar lijkt.