Er is geen kwaad in de wereld; dat lijkt weliswaar zo vanuit ons beperkte standpunt, maar in werkelijkheid is kwaad slechts tunnelvisieꜛ. Als we complete kennis zouden hebben zouden we begrijpen dat wat wij als kwaad zien in werkelijkheid juist goed is.
Antwoord:
Ontegenzeggelijk is het waar dat sommige zaken die ons als kwaad voorkomen in een groter verband inderdaad goed zijn — een opvoedende bestraffing zou een voorbeeld kunnen zijn, of de hindernissen in het leven die ons aanvaarding, geduld, doorzettingsvermogen en moed leren, of een ziekte die ons verhindert een reis te maken die fataal zou zijn afgelopen. Even ontegenzeggelijk is het omgekeerde waar — een plotselinge genezing vlak voor dat fatale schoolreisje zou daarbij als voorbeeld kunnen dienen. De stelling hier is dat in het grootst mogelijke verband alles goed is, en dat klopt niet.
Ten eerste wist dat grotere goed het kleinere kwaad niet uit. Lijden blijft lijden, ook als het voor het goede doel is.
((Afmaken: dat uiteindelijk goede verliest zijn betekenis. Een uitzondering zou „voorbereidend kwaad”ꜛ kunnen zijn: de kou van de schaatstocht die ons te meer laat genieten van de snert, de frustratie van de puzzle die ons de vreugde van het opgelost-hebben verschaft, en zo voort. Dat „kwaad” zoeken wij vaak actief omwille van het er op volgende goede, en is volgens mij dan ook geen kwaad.))
Wat kwaad lijkt is in werkelijkheid goed, want Louterend kwaadꜛ ons.
Antwoord:
Lijden loutertꜛ een enkele keer, maar meestal niet: meestal wekt het een slecht humeur, of verbittert het. Op die manier plant het kwaad zich voort in deze wereld.