Voorkennis van tijdꜛ
„Wat is de tijd? Wanneer maar niemand het mij vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.” (Aurelius Augustinusꜛ)
Met dat citaat begint welhaast iedere populair-wijsgerige verhandeling over de tijd, en terecht: tijd valt niet uit te leggen, doordat het niet te reduceren is tot iets eenvoudigers. Wij meten tijd met bewegingꜛ (de wijzer van de klokꜛ), of met een regelmatige herhaling (de frequentieꜛ van een kwartskristalꜛ), maar de uitleg van elk van die beide begrippen heeft de tijd nodig. Zo is beweging verschil van plaats op verschillende tijdstippen.
Tijd is drievoudig a priori: eerst het feit dat er tijd is, dan het feit dat tijd zich anders gedraagt dan een ruimtelijke dimensie, en tenslotte causaliteitꜛ. Geen van drieëen is voor de atheïst eenvoudig te verklaren (de natuurwetenschap ontkent het tweede feitelijk).
((Te doen.))
„Gisteren vertrok ik naar de toekomst, en nu ben ik er.”
John McTaggart Ellis McTaggartꜛ onderscheidt twee manieren van kijken naar tijd. Enerzijds kan tijd worden gezien als verledenꜛ—hedenꜛ—toekomstꜛ (de A-theorieꜛ). Volgens deze zienswijze ligt het verleden vast, maar is de toekomst nog onbestaand, en wellicht (als er, bij voorbeeld door quantumeffecten, geen determinisme is) onbepaald. Anderzijds kan de tijd worden gezien als een geheel, waarin sommige momenten en gebeurtenissen vóór, gelijktijdig met, of na andere momenten en gebeurtenissen zijn (de B-theorieꜛ). Volgens deze kijkwijze is het nuꜛ geen speciaal moment, en zijn momenten in de toekomst even werkelijk bestaand als momenten in het verleden.
De B-theorie gaat goed samen met de natuurwetenschappen, waarin de tijd geen richting of nu heeft, terwijl de A-theorie kan verklaren waarom wij plannen voor de toekomst maar niet voor het verleden.