Het lichaam als aardewerk

Ons lichaam wordt soms als aardewerk voorgesteld — een begrijpelijk beeld, daar ons lichaam stoffelijk is, en Adam uit leem geformeerd werd.

Genesis 2:4z-8
Ten tijde, dat de Here God aarde en hemel maakte, — er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid des velds uitgesproten, want de Here God had het niet op de aarde doen regenen, en er was geen mens om de aardbodem te bewerken; maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem — toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.
Voorts plantte de Here God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had.

Qua lichaam is de mens dan ook niet anders dan de dieren.

Genesis 2:19a
En de Here God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels.

God is dan de Formeerder, de Boetseerder, de Pottenbakker, en wij het vaatwerk, of zelfs enkel een scherf daarvan. Het beeld drukt onze kleinheid tegenover Hem uit.

Jesaja 29:16
O, deze verkeerdheid van u! Of moet de boetseerder op één lijn gesteld worden met het leem, zodat het maaksel van zijn maker zou kunnen zeggen: Hij heeft mij niet gemaakt? en het boetseersel van zijn boetseerder: Hij heeft geen verstand?
Jesaja 45:9
Wee hem die met zijn Formeerder twist, een scherf onder aarden scherven. Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij? of uw werk: Hij heeft geen handen?
Jesaja 64:8
Maar nu, Here, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand.
Romeinen 9:20-21
Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik?

Gebroken vaatwerk is het toppunt van waardeloosheid.

Psalmen 31:13
Vergeten ben ik, uit het hart, als een dode; ik ben geworden als gebroken vaatwerk.
Jeremia 51:34
Verslonden, vernield heeft mij Nebukadressar, de koning van Babel, hij heeft mij neergezet als een leeg stuk vaatwerk, hij heeft mij ingeslokt als een draak, hij heeft met mijn lekkernijen zijn buik gevuld, hij heeft mij verstoten.

En daarmee een knots of staf een teken van moeiteloze overmacht.

Psalmen 2:8-9
Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.
Openbaring 2:26-27
En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb,

En, in die kleinheid, onze broosheid.

Jesaja 41:25
Ik heb uit het noorden iemand doen opstaan, en hij is gekomen; vanwaar de zon opgaat, die mijn naam aanroept; hij vertreedt stadhouders als leem, zoals een pottenbakker de klei.
Jeremia 18:1-6
Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam: Maak u op, daal af naar het huis van de pottenbakker, en daar zal Ik u mijn woorden doen horen. Toen daalde ik af naar het huis van de pottenbakker, en zie, hij was juist bezig een werkstuk te maken op de schijf. Mislukte de pot die hij bezig was te maken, zoals dat gaat met leem in de hand van de pottenbakker, dan maakte hij daarvan weer een andere pot, zoals het de pottenbakker goed dacht te maken. Toen kwam het woord des Heren tot mij: Zal Ik niet met u kunnen doen zoals deze pottenbakker, o huis Israëls? luidt het woord des Heren. Zie, als leem in de hand van de pottenbakker, zo zijt gij in mijn hand, huis Israëls!
Jeremia 25:34
Jammert, o herders, schreeuwt het uit! Wentelt u in het stof, o gebieders der kudde; want voleindigd zijn uw dagen, dat gij geslacht wordt. Ik zal u verbrijzelen en gij zult nedervallen als kostbaar vaatwerk.
Jeremia 48:38
Op alle daken van Moab en op al zijn pleinen is het een en al weeklacht, want Ik heb Moab verbroken als vaatwerk, waarin men geen behagen heeft, luidt het woord des Heren.

Leem is namelijk een algemeen beeld voor broosheid, zoals ook in de droom van Nebukadnezar, waar het tegenover de hardheid van ijzer wordt gesteld.

Daniël 2:32-33
Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem.
Daniël 2:41-43
En dat gij de voeten en de tenen gezien hebt deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer, betekent, dat dit een verdeeld koninkrijk wezen zal: wel zal het iets van de hardheid van het ijzer aan zich hebben, juist zoals gij gezien hebt ijzer gemengd met kleiachtig leem, en de tenen der voeten deels van ijzer en deels van leem; ten dele zal dat koninkrijk hard zijn, en ten dele zal het broos zijn. Dat gij gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door huwelijksgemeenschap vermengen, maar met elkander geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.

Ook Elihu erkent dit.

Job 33:6
Zie, voor God ben ik aan u gelijk, ook ik ben uit leem afgeknepen.

Uiteindelijk kan het „(zwakkere) persoon” gaan betekenen.

Jesaja 22:23-24
En Ik zal hem als een pin in een hechte plaats vastslaan, zodat hij tot een erezetel worden zal voor zijn familie. Dan zal men aan hem het gehele gewicht van zijn familie hangen, de spruiten en de loten, alle kleine vaatwerk, van de bekkens af tot alle kruiken toe.
1 Petrus 3:7
Desgelijks gij, mannen, leeft verstandig met uw vrouwen, als met brozer vaatwerk, en bewijst haar eer, daar zij ook medeerfgenamen zijn van de genade des levens, opdat uw gebeden niet belemmerd worden.

Derhalve betekent vat in de volgende passage waarschijnlijk ‚vrouw’, ‚echtgenote’.

1 Thessalonicenzen 4:3-6
Want dit wil God: uw heiliging, dat gij u onthoudt van de hoererij, dat ieder uwer in heiliging en eerbaarheid zijn vat wete te verwerven, niet in hartstochtelijke begeerlijkheid, zoals ook de heidenen, die van God niet weten, en dat men zijn broeder niet slecht behandele of bedriege in deze zaak, want de Here is een wreker van dit alles, zoals wij u ook vroeger gezegd en nadrukkelijk betuigd hebben.
(Een andere interpretatie is dat het verwijst naar het eigen, zwakke, lichaam, maar dan zou veeleer ‚behouden’ dan ‚verwerven’ gebruikt zijn.)