De verhouding tussen God en Zijn volk

De „God en volk”-verzen verwijzen ook naar een patroon-cliëntverhouding.

Leviticus 26:11-12
En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn.
Jeremia 31:33
Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.
Jeremia 24:7
Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de Here ben, en zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, wanneer zij zich van ganser harte tot Mij bekeren.
Jeremia 32:38
zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn;
Ezechiël 11:20z
zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn.
Ezechiël 36:28z
gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn.
Ezechiël 37:27
Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
Hosea 2:1
Zegt tot uw broeders: Ammi, entot uw zusters: Ruchama.
Hosea 2:22
Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo Ruchama, en tot Lo-ammi zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!
Zacharia 8:8z
Zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, in trouw en in gerechtigheid.
Zacharia 13:9z
Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God.
Romeinen 9:25-26
gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God.
2 Korinthiërs 6:16
Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.
Hebreeën 8:10
Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.
Openbaring 21:7
Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn.
(Hier wordt redding tot adoptie.)
Zie ook
Genesis 17:7-8.

Het gaat hier namelijk om inwoning, om het vormen van een huishouden.

Exodus 29:45
Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal hun tot een God zijn.
Ezechiël 43:9
Nu zullen zij hun ontucht en de lijken van hun koningen ver van Mij houden, zodat Ik onder hen wonen kan tot in eeuwigheid.
Zacharia 2:10-11a
Jubel en verheug u, gij dochter van Sion! want zie, Ik kom in uw midden wonen, luidt het woord des Heren, en vele volken zullen te dien dage gemeenschap zoeken met de Here en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in uw midden wonen.

Daarom zijn ook de „in God”-verzen hiermee verwant: de inwoning is hier persoonlijk geworden.

Johannes 6:56
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.
Romeinen 8:9a
Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont.
Romeinen 8:11
En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont.
Efeziërs 3:17a
opdat Christus door het geloof in uw harten woning make.
2 Timotheüs 1:14
Bewaar door de Heilige Geest, die in ons woont, het goede, dat u is toevertrouwd.
1 Johannes 4:12z
indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden.
1 Johannes 4:15z
God blijft in hem en hij in God.

En daarmee zijn wij als gemeente het huis van God.